Voor de leden en door de leden

27-08-2010, de avond wordt gevuld door de leden.

Inmiddels een traditie, getrouw openen we het seizoen weer met een avond voor leden door leden.

Neem je (geologische) herinneringen mee in de vorm van een verhaal, ondersteund met foto’s, dia’s, enz.
Uiteraard neem je ook de geologische vondsten mee.

De geologie van het Odenwald

01-10-2010, De Geologie van het Odenwald


Deze avond kunt u genieten van een bijzonder verhaal door Professor Eckhardt Stein, een avond ter voorbereiding op de najaarsexcursie in oktober naar het Odenwald.


In de driehoek Heidelberg, Darmstad, Spessart ligt het Odenwald. Geologisch is het een buitengewoon interessant gebied. Eckhardt Stein – onze gastspreker – duidt ons het gebied. We gaan op reis. Staan stil bij de verschillende gesteenten die aan de oppervlakte treden. Dan duiken we de diepte in. Wat ligt er onder het maaiveld verborgen? Wat vertelt ons dit over de ontstaansgeschiedenis? Hoe bepalen we de ouderdom van het gesteente? We besteden aandacht aan de meest recente ontwikkeling in deelgebieden als petrologie, geochemie en structurele geologie. Natuurlijk is dit prachtige verhaal ingebed in dat wonderschone paradigma van de schollentektoniek.

Eckhardt Stein is professor aan de universiteit van Freiburg waar hij structurele geologie en tektoniek doceert. Zijn specialiteit is de varistische orogenese. Het heuvelland van o.a. Bretagne, Vogezen en Zwarte Woud is een restant van deze eens indrukwekkende gebergtegordel. Als het even kan begeeft Eckhardt zich in zijn geliefde Odenwald om van Moeder Aarde zelf te vernemen of de gangbare theorieën nog kloppen.

Integraal treft u hieronder een meer gedetailleerde inhoud van hetgeen de revue zal passeren. Ik hoop dat u in grote getale aanwezig zult zijn. Een professor uit Freiburg hebben we tenslotte niet elke dag op de vereniging. Eckhardt is bovendien een begenadigd docent en razend enthousiast spreker. U gaat smullen.

Seit Ende der 60er Jahre weiß man, dass die äußere Schale der Erde, die sogenannte Erdkruste, aus verschiedenen Platten besteht, die keine starre, ortsfeste Konfiguration haben. Sie bewegen sich vielmehr mit einigen Zentimetern pro Jahr in unterschiedlichen Richtungen. Dabei können sie sich entweder voneinander entfernen und es entstehen Dehnungszonen sogenannte Riftzonen, die letztlich über verschiedene Stadien zur Anlage eines Ozeans führen, oder sie können miteinander kollidieren und dabei entstehen Gebirge wie z.B. die Alpen oder der Himalaya. Am Ende einer solchen Gebirgsbildung (= Orogenese) werden diese Gebirge durch Wind- und Wettereinflüsse sog. Erosionsprozesse kontinuierlich abgetragen und eingeebnet. Alle diese Prozesse sind zu unterschiedlichen geologischen Zeiten im Odenwald beziehungsweise in seiner unmittelbaren Nachbarschaft im Oberrheingraben abgelaufen und die Resultate sind heute beispielhaft zu beobachten. Der kristalline Odenwald ist Teil der eingerumpften Reste eines ca. 380 bis 320 Millionen Jahre alten Gebirges, das bei einer Plattenkollision zweier Mikrokontinente im ausgehenden Paläozoikum (Devon-Karbon) entstand, das danach langsam erodiert wurde und als Liefergebiet für die überlagernden Sedimentgesteine u.a. auch für die Buntsandstein-Sedimente diente. Der benachbarte Oberrheingraben bildet ein frühes Stadium einer Riftzone oder plakativ ausgedrückt einen Babyozean ab, dessen dehnende Bewegung aber bereits im Tertiär endete.

Der Kristalline Odenwald selber wird in drei lithofazielle Homogenbereiche gegliedert:
Im NE liegt der flächenmäßig kleinere Böllsteiner Odenwald, er bildet eine in NNE-Richtung streichende, flach abtauchende Antikline. Sie besteht aus einem nach NE abtauchenden Orthogneis-Kern aus Granodiorit- und Granitgneisen mit eingeschalteten Metagabbros und Amphiboliten, der von einer Schieferhülle mit einer Mindestmächtigkeit von ca. 600 m umgeben ist. Sie setzt sich aus Metasedimentserien (Biotitgneise und -schiefer, Hornblendegneise, Quarzit) und Amphiboliten zusammen und stellt gleichzeitig die älteste Einheit des Böllsteiner Odenwaldes dar.

Nach W schließt sich die Otzberg-Zone an, sie besteht aus NNE-SSW streichenden Gneisen und Amphiboliten. Sie wird als unterkarbonische, extensionale Störungszone im spröd-duktilen Verformungsbe¬reich angesehen.

Ganz im W liegt der Bergsträßer Odenwald, der flächenmäßig den größten Teil einnimmt. Er bildet ein kompliziertes Muster aus magmatischen Gesteinen und aus kulissenartigen, steilstehenden, NE-SW streichenden Metamorphitzügen, die allerdings nur maximal 10 % der Gesamtfläche des Bergsträßer Odenwaldes ausmachen. Die Intrusiva gehören generell der kalkalkalinen Suite an und sind fast ausschließlich subduktionsbezogene I-Typ Granitoide. Im geologischen Kartenbild treten sie entweder als homogene, großvolumige Plutone oder als intensiv miteinander und mit Metasedimenten vergesellschaftete Gesteinsassoziationen auf. Diese magmatischen Großeinheiten werden von den Schieferzügen räumlich voneinander getrennt.
Die Metamorphite setzen sich aus Amphiboliten, Biotit-Plagioklas-Gneisen bis -schie¬fern, Quarziten, Hornfelsen, Graphitschiefern und -quarziten sowie Marmoren und Kalksili¬katfelsen zusammen.


Uw vragen kunt u ook in het Engels stellen. Geeft u in de vraagstelling de voorkeur aan ons mooie Nederlands, dan wil ik proberen voor u te vertalen?

Koolstof-14 en de rol van de zon bij klimaatverandering

05-11-2010, Lezing door Dr. Bas van Geel, Universiteit van Amsterdam.

Het is duidelijk dat het klimaat verandert, maar het klimaat is nog nooit stabiel geweest. Is de huidige klimaatverandering door de mens veroorzaakt, of is de temperatuur vooral gestegen vanwege toegenomen zonneactiviteit? De aanmaak van 14C in de atmosfeer hangt vooral af van de activiteit van de zon. Via gemeten 14C in jaarringen van bomen weten we hoe de activiteit van de zon in het verleden heeft gefluctueerd.


De resten van planten en andere organismen in veenafzettingen, meersedimenten en mariene afzettingen vormen een belangrijke bron van informatie over natuurlijke klimaatveranderingen in het verleden. Klimaatveranderingen tijdens de laatste 11.000 jaar gingen vaak samen met veranderende zonneactiviteit. De klassieke overgang van het relatief droge en warme Subboreaal naar het koele, vochtige Subatlanticum rond 850 kalenderjaren v.Chr. blijkt veroorzaakt te zijn door een tijdelijke terugval in de activiteit van de zon. De effecten van die klimaatverandering voor boeren uit de Late Bronstijd in Nederland, met name in West-Friesland, en de samenhang met de plotselinge expansie van de Scythen in het droge Zuid-Siberië zullen worden besproken.

De hypergevoeligheid van het klimaat voor relatief kleine veranderingen in zonneactiviteit wijst op het bestaan van versterkingsmechanismen in de atmosfeer. Het gebrek aan kennis over zulke mechanismen maakt een goede modellering van het huidige en het toekomstige klimaat onmogelijk. De rol van de zon - in relatie tot de effecten van broeikasgassen – wordt vrijwel zeker sterk onderschat.

Vermoedelijk is de mens niet of nauwelijks schuldig aan klimaatverandering, maar er zijn wel heel goede redenen om het gebruik van fossiele brandstoffen te verminderen en over te gaan op duurzame vormen van energievoorziening: de luchtkwaliteit moet verbeteren; de verdere verzuring van de oceaan moet gestopt worden; we moeten liefst niet afhankelijk zijn van onbetrouwbare landen en we kunnen aardolie beter gebruiken om er producten van te maken dan dat we het verbranden.

Terug in de tijd

03-12-2010, Lezing door de heer Piet Vierbergen.

Hoe is het allemaal begonnen? De aarde, het leven; tegenwoordig zijn wij al heel ver in het zoeken naar de antwoorden. Maar voor dat we hiervoor open stonden, is er heel wat gebeurd de afgelopen eeuwen. De idee dat een landschap kan veranderen, of zelfs heel oud is....om te huiveren !

Waddenzee: geologie en gaswinning

07-01-2011, Lezing door Dr. Ingrid Kroon, TNO/ Netherlands Geological Survey en Dr. Albert Oost, Deltaris.
Een duo presentatie, waarbij het inhoudelijk gezien voor de hand ligt dat ze elkaar nu en dan afwisselen.

Het waddengebied is een internationaal erkend, beschermd natuurgebied, dat recent op de Unesco werelderfgoedlijst is geplaatst. In de ondergrond zit steenkool, olie, gas en zout. Vooral het gas is van groot economisch belang voor Nederland. Delfstofwinning is echter alleen mogelijk zolang wordt voldaan aan alle regelgeving waarmee het waddengebied is beschermd. Het gaat hierbij in het bijzonder om de EU Vogel- en Habitatrichtlijnen en de Natura 2000-gebieden. Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten. Gezien de complexiteit van de vergunningverlening en het grote economische belang is de besluitvorming rondom gaswinning van onder de Waddenzee gebundeld in een Rijksprojectbesluit. Het gaat in totaal om meer dan 30 vergunningen. Van belang zijn ondermeer de milieu-effectrapportage, Passende Beoordeling en het winningsplan.
Get Microsoft Silverlight Bekijk de video in andere formaten.

Karakteristiek voor het gebied is het waddensysteem, dat de overgang vormt tussen land en zee. Wereldwijd zijn waddensystemen relatief zeldzaam. Ze ontstaan alleen in ondiepe zeeen bij geleidelijke, relatieve zeespiegelstijging. Relatieve zeespiegelstijging is het resultaat van absolute zeespiegelstijging en bodemdaling. Als gevolg daarvan wordt zand van de Noordzeekust afgezet in het achter de eilanden liggende gebied en op de eilanden zelf; de bekende zandhonger van de Waddenzee. Zodoende migreert het hele systeem van eilanden, kombergingen met wadden en geulen, en de ebgetijdedelta's langzaam landinwaarts. Zonder relatieve zeespiegelstijging verzandt het systeem, bij een te hoge snelheid verdrinkt het.

Bijzonder is dat het gebied gedurende vrijwel de hele geologische geschiedenis sinds het Perm op de grens gelegen heeft van land en zee. In de periode daarvoor, het Carboon, werden dikke lagen veen gevormd in tropische moerassen in de bekkens rondom het oude, Variscische gebergte. Het veen is vervolgens omgezet naar steenkool. De opeenvolging van lagen, te weten steenkool, woestijnduinzand/sabkha-afzettingen en steenzoutcycli, is een klassiek voorbeeld van een petroleumsysteem in het Noordzeebekken. Individuele gasvelden zijn van elkaar gescheiden door breuken met een schaakbordpatroon.

Gaswinning leidt tot bodemdaling, afhankelijk van onder andere de productiesnelheid, diepte en geometrie van het gasveld, compactiecoefficient van het gesteente en het al dan niet in drukcontact staan van het gasveld met aangrenzende aquifers. Een te hoge dalingsnelheid kan leiden tot netto verlies van wadplaten in een kombergingsgebied en van delen van eilanden, wat zou kunnen leiden tot habitatverlies van beschermde planten- en diersoorten. Het is zaak dat de relatieve zeespiegelstijging, inclusief de bijdrage aan bodemdaling door gaswinning, onder de kritische drempel per komberging blijft. Het bewaken van de kritische drempel is geregeld in een "Hand aan de kraan"procedure. Dat is een door de overheid ingesteld beheerssysteem, waarin de producent (in dit geval de NAM) continue moet aantonen dat dit het geval is en zal blijven.

Voor de toekomst kan de zeespiegelstijging mogelijk versnellen, waardoor de platen en eilanden op de lange duur alsnog zouden kunnen gaan verdrinken (ongeacht het wel of niet toestaan van delfstofwinning). Momenteel wordt naarstig gezocht naar middelen om het waddengebied meer meegroeivermogen te geven. Als dat lukt heeft dat naar het zich laat aanzien gunstige implicaties voor de levende natuur.
Nadere informatie, zie onderstaande link:
http://www.kennislink.nl/publicaties/waddengebied-ondergrond-ontstaan-en-klimaatverandering