7 maart 2024, Pim Kaskes met de lezing "Een stoffig einde voor de dinosauriërs?"

Dr. Pim Kaskes, geoloog en geochemicus aan de Vrije Universiteit Brussel:

Artistieke reconstructie van Noord-Dakota in de eerste maanden na de Chicxulub-meteorietinslag 66 miljoen jaar geleden:  een donkere, stoffige en koude wereld waarin de laatste niet-vliegende dinosauriërs, hier geïllustreerd met een Dakotaraptor steini, op het punt van uitsterven stonden. (Reconstructie: Mark A. Garlick)

Fijn stof van verpulverd gesteente dat vrijkwam bij de Chicxulub meteorietinslag in Mexico heeft een dominante rol gespeeld bij de afkoeling van het klimaat, de verstoring van fotosynthese en het massa uitsterven van het leven op onze planeet 66 miljoen jaar geleden.

Simulaties van klimaatmodellen geven weer hoe snel het stof zich over de planeet kon verspreiden: de wereld was binnen enkele dagen na de inslag van de Chicxulub-meteoriet omgeven door een wolk van fijnstof (simulaties door Cem Berk Senel).

Dit is de conclusie van een onderzoek dat is gepubliceerd in Nature Geoscience, waaraan onderzoekers van de Koninklijke Sterrenwacht van België, de Vrije Universiteit Brussel, de Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen en de KU Leuven hebben bijgedragen. Geoloog en geochemicus Pim Kaskes vertelt tijdens zijn lezing over dit onderzoek dat wereldwijd in het nieuws is gekomen, zijn bijdrage aan deze studie en hij blikt vooruit op toekomstige projecten om het uitsterven van de niet-vliegende dinosauriërs nog beter in kaart te brengen.

Dr. Pim Kaskes (Vrije Universiteit Brussel) wijst de Krijt-Paleogeen grens aan in een sectie in zuid Colorado (USA), welke nieuwe inzichten brengt in de processen verantwoordelijk voor het uitsterven van de dinosauriërs 66 miljoen jaar geleden.






7 februari 2025, Ledenvergadering

De ledenvergadering is uitsluitend toegankelijk voor de afdelingsleden.
Na de pauze foto’s van ons 50-jarig jubileum en mogelijk de fietstocht op Wieringen.

10 januari 2025, Peter Vos over "Oorsprong van het Nederlandse kustlandschap".



 

Dr. Peter Vos is geoloog en werkzaam bij de Geologische Dienst Nederland TNO. Hij is gespecialiseerd in de Holocene kustafzettingen van Nederland en heeft voor het 1e millenniumboek vernieuwde paleogeografische kaarten van de provincie Noord-Holland gemaakt.

De vorm van de grote rivierdalsystemen, zoals die zich voordeden aan het einde van het Pleistoceen,
hebben de mariene holocene overstromingsgeschiedenis van Laag-Nederland in sterke mate bepaald. Via de pleistocene dalsystemen drong de zee het eerst het Nederlandse kustgebied binnen. De overstromingsgebieden veranderden in de eerste helft van het Holoceen in grote getijdegebieden, -bekkens en estuaria. Tussen de vroeg-holocene getijbekkens lagen vooruitgeschoven landtongen (‘pleistocene koppen’), die zich gedurende een lange periode in het Holoceen wisten te handhaven. Pas in de tweede helft van het Holoceen zijn de pleistocene koppen voor het grootste deel door kusterosie opgeruimd. Door de opvulling van de getijbekkens en de erosie van de vooruit gestoken pleistocene gronden ontstond in de loop van het Holoceen een steeds rechtere kustlijn in West- en Noord-Nederland. De concave vorm van de West-Nederlandse kustlijn getuigt er echter van dat de voormalige hoge pleistocene gronden voor Texel (Texels Hoog) en die voor de kust van Vlaanderen nog steeds niet geheel genivelleerd zijn. 
Op grond van de geometrie van het pleistocene oppervlak aan het begin van het Holoceen kunnen de volgende kustregio’s onderscheiden worden (kaart 2 en fig. 25.3):

Kaart 2 Reconstructie van de hoogteligging  

van de top van het pleistocene oppervlak 

aan het begin van het Holoceen


          Fig. 25.3: Sedimentbronnen en putten in de                      Nederlandse kustvlakte.


1.      Het Noord-Nederlandse kustgebied. Deze regio omvat het kustgebied gelegen tussen het     Texels Hoog en de rivier de Eems. Binnen dit gebied kunnen op basis van de pleistocene morfologie in de ondergrond vier  dalsystemen /getijbekkens herkend worden,   van west naar oost: het Boorne bekken, Hunze bekken, Fivel bekken en het Eems-Dollard   bekken. Met uitzondering van de Eems monden er in deze getijbekkens geen grote rivieren   uit.

2.   Het Oer-IJssel/Vechtdal bekken. Deze regio omvat het gebied in Flevoland en centraal Noord-Holland waar in de ondergrond het grote pleistocene dalsysteem van de Overijsselse Vecht en de Oer-IJssel voorkomt.

3.     De Rijn/Maas Delta. Deze regio omvat het pleistocene rivierdal van de Rijn en Maas, dat zich bevindt in de ondergrond van Utrecht en Zuid-Holland en dat gedurende het Holoceen is opgevuld met mariene en fluviatiele sedimenten.

4.   Het Schelde bekken. Deze regio omvat het gebied van Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden, waar in de ondergrond een bekken voorkomt waarin de rivier de Schelde uitmondde.

Geologische en archeologische tijdtabel van Holoceen Nederland.

De zeespiegelstijging – na de laatste ijstijd, het Weichselien – maakte dat het laag gelegen westen en noorden van het land verdronk. Aan het begin van het Holoceen was die relatief snel, ~100 tot 200 cm per eeuw. Vanaf 4000 v. Chr. neemt de stijging duidelijk af. Gedurende de laatste 3000 jaar bedroeg de zeespiegelstijging gemiddeld ‘slechts’ ~5 tot 10 cm per eeuw. De snelle stijging in het Vroeg Holoceen leidde ertoe dat laag Nederland overstroomde (transgressieve ontwikkeling) en dat de kustlijn zich in die periode landinwaarts verplaatste, tot wel 200 m per jaar.. Door de afnemende zeespiegelstijging in het Midden Holoceen konden grote delen van het kustgebied hoog opslibben en verlanden (regressieve ontwikkeling). Als gevolg daarvan, en van de aanvoer van zand uit zee, bouwde de kustlijn in West Nederland zich in zeewaartse richting uit.

                                                                        Afb. 10

In 1500 v. Chr. (Afb. 10) had de kustuitbouw in West-Nederland zich doorgezet. De zeespiegel lag op ~2m –NAP. De zeegatsystemen in de West- Nederlandse kust lagen daar waar rivieren in zee uitmondden. In het achtergelegen kustgebied vormde zich veen. In het hoger gelegen Pleistocene achterland nam de natuurlijke afwatering eveneens af, waardoor ook daar het veen zich sterk uitbreidde. Door deze veenuitbreidingen was bijna de helft van Nederland met veen bedekt.

Afb. 11

Rond 500 v. Chr. (Afb. 11) stond het zeeniveau op ~1.25 m –NAP en was de snelheid van de zeespiegelstijging afgenomen tot ~10 cm per eeuw. In West-Nederland zette de regressieve kustontwikkeling nog door. Het Westfriese zeegatsysteem was door een strandwal afgesloten van de zee en het getijdensysteem was bedekt met veen. De Flevomeren namen in omvang steeds verder toe. Door de afsluiting van het Westfriese zeegatsysteem hadden de Overijsselse Vecht en het noordelijke Flevomeer hun afwatering verlegd naar de Waddenzee. Het zuidelijke Flevomeer en het riviertje de Utrechtse Vecht waterden nog af via het Oer-IJ systeem. In Oostergo (Friesland) werd het kustveen overdekt met een kleilaag. Deze transgressieve ontwikkeling wordt verklaard door natuurlijke kusterosie, waardoor de kustwal (eiland en kwelders) – die het veengebied beschermde – werd afgebroken.

                                                                        Afb. 12

Rond 100 n. Chr. (Afb. 12) lag het zeeniveau op ~1 m –NAP en vanaf die tijd (tot aan het begin van de 20e eeuw) bedroeg de zeespiegelstijging gemiddeld ~5 cm per eeuw. Een grote verandering die zich in de Romeinse tijd in het kustbeeld had voorgedaan, was de zeeverbinding van de Waddenzee met de noordelijk en zuidelijke Flevomeren waardoor de Zuiderzee was ontstaan. Door deze noordelijke opening had het Oer-IJ zijn afwateringsfunctie verloren en werd het getijdensysteem van de zee afgesloten door een gesloten strandwal. In Zuidwest-Nederland daarentegen ontstonden openingen in de strandwal, waarachter slufterafzettingen werden gevormd (kwelders). De mens gebruikte deze natuurlijke openingen in de late ijzertijd en de Romeinse tijd om via sloten en kanalen het achterliggende veen te ontwateren. Deze veenontginningen hadden na ~270 n. Chr. grootschalige gevolgen. Door de kunstmatige ontwatering zakte het veenoppervlak en via het gegraven verkavelingspatroon kon de zee tot in het hart van de veengebieden binnendringen.

Afb.13

Door de antropogene ingrepen was in 800 n. Chr. (Afb. 13) heel Zuidwest-Nederland overstroomd en veranderd in één groot getijdengebied. Op een vergelijkbare manier waren in het noorden van het land de antropogene ingressies van de Middelzee en Lauwerszee ontstaan. Een grote – door de mens veroorzaakte – omslag in het kustlandschap vond na 1100 n. Chr. plaats. Vanaf die tijd werden de kweldergebieden en de riviervlakte grootschalig bedijkt en ontstond het Nederlandse polderlandschap. Het hele veengebied, zowel in het kustgebied als in hoog Nederland werd ontgonnen. Het grote veenvolume, dat in de voorgaande millennia was gevormd, verdween door veenafslag (veenmeren), afgravingen (veenwinning), inklinking (ontwatering) en oxidatie (vertering van het veen aan de lucht).

                                                                      Afb. 14

De kaart van 1500 n. Chr. (Afb. 14) laat zien dat hele kust- en riviervlakte door de mens was bedijkt. Grote veenmeren waren ontstaan in Holland en Friesland. De Zuiderzee was door oeverafslag steeds groter geworden.







Afb. 15

In 1850 n. Chr. (Afb. 15) was door inpolderingen in Zeeland, de Kop van Noord-Holland en Noord- Nederland het getijdenareaal verder afgenomen. Steeds grotere delen van het Pleistocene zandoppervlak in hoog Nederland kwamen weer aan het oppervlak te liggen door veenoxidatie en grootschalig afgravingen.






                                                                        Afb. 16

Op de kaart van 2000 n. Chr. (Afb. 16) is duidelijk de verstedelijking te zien die in de twintigste eeuw heeft plaatsgevonden. Andere grootschalige veranderingen zijn de afsluiting van de Zuiderzee (ontstaan IJsselmeer) en die van de zeearmen in Zuidwest-Nederland. Het gebied waar veen aan het maaiveld lag, is verder afgenomen en dit proces gaat vandaag de dag nog steeds door.
























6 december 2024, Wouter Pieter Schellart over het ontstaan van de allergrootste gebergten: de Andes en de Himalaya.

 

Mensen zijn al duizenden jaren gefascineerd door bergen. Van filosofen uit de Griekse oudheid tot de eerste wetenschappers uit de Renaissance en de Verlichting, allemaal ontwikkelden zij theorieën om het ontstaan van bergketens te verklaren. Ruim 200 jaar geleden begonnen de eerste geologen gesteenten en structuren in diverse bergketens zoals de Alpen, Himalaya en Andes in kaart te brengen, om deze bergen beter te begrijpen. Met de komst van de Theorie van de Plaattektoniek in de jaren zestig van de vorige eeuw werd duidelijk in wat voor een setting zulke gebergten worden gevormd, namelijk die van convergerende tektonische platen, en wat het fundamentele verschil is tussen Andes-achtige gebergten en Himalaya-achtige gebergten.


Wat echter ontbrak in deze theorie was een aandrijfmechanisme dat verantwoordelijk is voor de enorme krachten die nodig zijn om dergelijke bergketens te bouwen. De afgelopen decennia hebben geologen en geofysici steeds meer gebruik gemaakt van zowel laboratorium experimenten alsmede computermodellen om gebergtevorming te simuleren en de aandrijfkrachten te doorgronden. In deze lezing zullen geavanceerde experimenten en computermodellen worden gepresenteerd, die laten zien hoe de aardse lagen worden gebroken, verkreukeld, en verkort om zo bergen te vormen.


Platentektoniek in Zuid-Amerika: Vulkanisme, aardbevingen en het Andes gebergte

 

Tevens tonen de simulaties aan dat om een verklaring te geven voor het ontstaan van de langste bergketen ter wereld, de Andes, en het allerhoogste gebergte, de Himalaya, we duizenden kilometers diep in de aarde moeten kijken, op een plek waar gezonken tektonische platen interacteren met de aardse mantel.


Uitgebreid artikel van de spreker:

Geodynamisch onderzoek over de Andes en de Himalaya




1 november 2024, Tim Wolterbeek over de Piesberg

 

Gelegen op zo’n twee uur rijden vanaf Utrecht, is de Piesberg nabij Osnabrück een begrip onder fossielenverzamelaars. Dit omhooggestuwd stuk aardkorst vormt samen met de Hüggel en Schafberg nabij Ibbenbüren de meest noordelijke ontsluiting van het Boven-Carboon in Duitsland. De steenkoolwinning werd voor het eerst vermeld in documenten uit 1461; steenkool werd destijds waarschijnlijk gebruikt om een kalkoven te stoken. In de huidige steengroeve kun je altijd sporen van mijnbouw, kapotte uitbreidingen, houten rails en andere dingen ontdekken.


Hoewel de focus intussen naar zandsteenwinning is verschoven, huist de Piesberg ook vandaag de dag nog een van de grootste actieve steengroeves in Europa. De Piesberg geniet internationale bekendheid vanwege haar ongekende rijkdom aan plant- en dierfossielen uit het Westfalien D, welke bewaard zijn gebleven in de vorm van een kenmerkend laagje zilvergrijs gümbeliet. De eerste ontdekkingen uit de steenkoollagen van Piesberg werden al in 1799 geregistreerd. De thermische oorsprong van deze ongewone mineralogie is nog onderwerp van verhitte discussies. Met prachtige fluviatiele systemen en de recente ontdekking van een meerafzetting heeft de groeve ook in sedimentologisch opzicht veel te bieden.


Gezien dit alles is het niet verwonderlijk dat de Piesberg inmiddels tot Duits Nationaal Geotoop is verklaard. In deze presentatie zullen de verschillende facetten van dit juweel van een Carboonontsluiting tegen het licht worden gehouden.

De zaadvaren glinstert in felle kleuren. Het is in duizenden versies te vinden in de rotsen van de Piesberg



De afbeelding hiernaast kan dienen om een eerste grove determinatie van varenachtige bladeren mogelijk te maken:

A. Neuropteris-achtig (zaadvaren)

B. Pecopteris-achtig (varen)

C. Alethopteris-achtig (zaadvaren)

D. Sphenopteris-achtig (varen, zaadvaren of onbekend)

E. Mariopteris-achtig (klimmende zaadvaren)

F. Cyclopteris (schutblad van zaadvaren)

G. Aphlebia (schutblad van kiemplant van zaadvaren)


4 oktober 2024, Salomom Kroonenberg met de "Geologie van Suriname".

 

Hoe is Suriname ontstaan? Wat is de oorsprong van haar gesteenten, Haar landschappen, haar delfstoffen, haar landbouwgronden, haar kust? Een geschiedenis die al twee miljard jaar geleden begon tijdens de Trans- Amazonische Gebergtevorming.

 


Geologische schetskaart van Suriname)

 

De geologische geschiedenis van Suriname herstartte 230 miljoen jaar geleden in het Trias - na een lange rustpauze van 860 miljoen jaar - met de scheuring van het supercontinent Pangea. Sporen van deze scheuring zijn ook in het Oost-Surinaamse bergland te vinden in de vorm van Apatoedoleriet uit het Juratijdperk die zich een weg baande in de actieve rekbreuken. Tot aan die tijd lag Florida pal ten noorden van Suriname in het stuk oceaan dat nu het Guyana-Suriname oceanisch bekken vormt. Ter hoogte van het Demeraraplateau en het Guineaplateau bevond zich een hotspot, Pangea brak open en Florida bewoog naar het noorden en westen, in het kielzog ontstonden de Bahama's.

Het vasteland van Suriname bestaat grotendeels uit Precambrische gesteenten. Deze gesteenten worden ook aangeduid als basement. Dit basement bestaat uit granitoïde en zure vulkanische gesteenten. In het Marowijnegebied ligt een laag metamorfe groensteengordel, jongere granulieten van de Falawatragroep vormen het Bakhuisgebergte en het Coroniegebied.

In een gesteentemonster uit het Bakhuisgebergte werd in 1974 een nieuw mineraal gevonden, dat surinamiet werd genoemd.

 


Surinamietkristallen, circa 0, 1 mm lang. Naar gelang de lichtinval zijn ze paars of blauwgroen (pleochroisme). Foto: E. Wf de Roever

 

 

Ook kleine, verspreid voorkomende, lichamen van gabbro en ultramafitiet komen er voor. Deze zijn ongeveer even oud als de granieten en vulkanieten. Gebleken is dat de opbouw van het basement goeddeels ontstond tijdens de Trans-Amazonische Orogene Cyclus, ongeveer 2260-1900 miljoen jaar geleden. Deze cyclus is van overheersende invloed geweest op de geologie van Suriname die gekenmerkt wordt door sedimentatie, metamorfose, plooiing en magmatisme.


Goudwinning

Berucht zijn de verwoestingen die het goud winnen met cyanide in Suriname aanricht. Het is moeilijk nog een ongerepte waterloop in de Marowijne Groensteengordel (het oudste deel van het Precambrisch Guyanaschild) te vinden.

Rosabel goudmijn in de Marowijne

 

Goud uitgewassen door de rivier is gemakkelijk winbaar voor goudzoekers uit verleden én heden!

De indrukwekkende zandsteenformatie van de 1,87 miljard jaar oude Tafelberg besluit de bewogen geschiedenis van het Guyanaschild, die 2,26 miljard jaar geleden begon. Op de granietmassieven en de diep doorgeplooide, gebroken en deels omgezette gesteenten ligt al sedert enorme tijden een zandsteendek van wel 700 m dik, gespaard gebleven in het Tafelberg-areaal. Het fossiel loze afzettingsgesteente is wel stevig verkit, maar ligt er zo ongestoord bij dat vroeger gedacht werd, dat het uit de Krijttijd dateerde. Meer westelijk, in het grensgebied van Venezuela, Guyana en Brazilië, vormt die zandsteen ongenaakbare plateaus waarop Conan Doyle hele dino reservaten liet voortleven!

De landschapsvormen van het binnenland zijn spectaculair met de granietkoppen van de Voltzberg en vele andere; pendanten van het fameuze Suikerbrood bij Rio de Janeiro en op dezelfde wijze in natte tropen uitverweerd. Tijdens de IJstijden hebben overigens ook drogere klimaten in Suriname geheerst. De noordrand van Zuid-Amerika wordt gekenmerkt door de ontwikkeling van het Guyana-bekken, sedert de Juratijd. De as van dit kustbekken ligt ongeveer langs de Corantijn Rivier, die Guyana en Suriname scheidt. Vroeger meende men dat het grond gebergte al direct onder de kustvlakte zou liggen, maar dankzij boringen weten we nu dat een dikke wig afzettingen over de Precambrische ondergrond zeewaarts present is, en van aanmerkelijk economisch belang. Bauxiet is een bodemschat aan de landkant; grondwater en aardolie zijn mede op het continentaal plat benoorden Suriname aanwezig. De kusten van Suriname bestaan uit jonge zee-afzettingen, kleiig materiaal dat in grote hoeveelheden door de Amazone aangevoerd is. Ritsen zijn de hogere schoorwallen, evenwijdig aan de kust en zanderig; daartussen liggen de zwampen, kleiige moerassen met zelfs nog een vrij groot areaal veen. 

Ritsen en zwampen in de kustvlakte in Noordoost Suriname

 

Bij het invangen en het vastleggen van de Amazonemodder spelen de mangrovewouden een bepalende rol. De precolumbiaanse Surinamers wierpen zelfs terpen op in de jonge kustvlakte – de laatste werden zo'n 750 jaar geleden nog bewoond.

 

6 september 2024, Voor en door de leden

 

Als gebruikelijk starten we het seizoen met vakantieverhalen door enkele leden.                         

Ook gaan we deze avond een verkoop houden van fossielen en mineralen, daarnaast gaan zeer veel boeken in de verkoop met grote verscheidenheid aan titels. Deze verkoop is vooral te danken aan giften uit nalatenschappen, ook hierin een nieuwe gift.

We rekenen op een hoge opkomst want er zal voor een ieder wel iets zijn wat belangstelling heeft.